De vlottermethode (ook wel de cross-sectionele methode genoemd) wordt gebruikt om het debiet van grotere beken en rivieren te meten. Het wordt gevonden door het dwarsdoorsnedeoppervlak van de stroom te vermenigvuldigen met de snelheid van het water. De nauwkeurigheid van de vlottermethode kan worden beïnvloed door verschillende factoren, waaronder de vorm en grootte van het drijvende object, de diepte en turbulentie van het water en de nauwkeurigheid van de afstands- en tijdmetingen.
Het proces dat betrokken is bij de vlottermethode om de snelheid te meten, is door de tijd te observeren die een drijvend lichaam nodig heeft om een bekende lengte af te leggen en zijn positie in het kanaal te noteren. Het drijvende lichaam kan een speciaal ontworpen oppervlaktedrijver zijn, een ondergrondse drijver of een willekeurig geselecteerd stuk drijvend materiaal dat met de stroming meedrijft.